Schrijver Sophie van der Stap (32) voelt zich nergens ter wereld meer thuis dan in Parijs.Een liefdesverklaring aan de stad van vrijheid, bon vivants en veerkracht.
Op vrijdag de dertiende zat ik in een café in New York toen ik een berichtje ontving van iemand uit Londen: ‘Are you safe?’ Ik begreep het bericht niet, vergat het, sprak verder met mijn vriendin Sohnia. Toen ontving zij een bericht. Iets met ‘Paris attacks’. Ik schrok op, betaalde de rekening en leerde voor de televisie dat er een schietpartij had plaatsgevonden in een van onze favoriete restaurants, Le Petit Cambodge. Een plek waar je na een lange dag binnenloopt en de bobun bestelt waar je die ochtend in bed al over hebt liggen nadenken.
Onderweg naar huis belde ik Floris. Een aantal van mijn vrienden in Parijs zijn Nederlanders die zich net als ik beter thuis voelen in Parijs dan in Nederland: in het anonieme en grootse Parijs kunnen we ademhalen, in de plekken waar we vandaan komen, voelen we ons bekeken. Floris en ik woonden acht maanden in harmonie on- der hetzelfde dak om de hoek van het Palais Royal (hij stond op en ging aan het werk met Chinese inkt op grote vellen wit papier, ik stond op en schreef aan mijn nieuwe roman). In september scheidden onze wegen zich: ik ging drie maanden naar New York, Floris naar een studio in het elfde, in een straat met een prachtige naam, Rue Popincourt, dicht bij Bataclan, het theater waar vorige week vrijdag ruim tachtig mensen kapotgeschoten zijn. Floris nam op. Het regende kogels in Parijs, maar het was mijn stem die haperde: waren mijn vrienden veilig? Floris vertelde dat hij bij Rasmus en Maria aan tafel zat, met meer vrienden, en dat ze het nieuws nauwgezet volgden terwijl ze tequilashots naar binnen goten. De eerste schietpartij was net gebeurd, we wisten nog niks van de schietpartijen in La Belle Équipe (een van mijn oude buurten), Le Carillon Bar en La Casa Nostra. In Bataclan zouden mensen zijn gegijzeld. Niemand mocht meer de straat op: zij die op vrijdagavond de deur uit waren ge- gaan zouden de nacht doorbrengen op de adressen waar ze waren gestrand. Paniek en ongeloof. Misschien op dit punt meer ongeloof dan paniek. Dit kan ons toch niet ge- beuren? En wat gebeurt er eigenlijk? Het ene bericht ver- schijnt na het andere. Elk nieuw bericht geeft net wat meer informatie. Mijn vrienden, al halfdronken, beslui- ten door te drinken. Ik hoor gelach op de achtergrond. Wat doe je anders op een vrijdagavond met huisarrest en een angstig hart? Hun dronken gelatenheid sloeg op mij over: misschien viel het allemaal wel mee.
Ik schreef andere vrienden, eerst uit elke vrienden- groep een persoon, daarna iedereen persoonlijk. Emilie en Bruno waren onderweg naar Chez Omar op de Rue de Bretagne in de Marais, niet ver van het tiende en elfde, maar eindigden in een woonkamer van een vreemde. Op Facebook verschenen berichten. Sommige kort: ‘safe’. Andere langer: ‘Je suis chez des gens dans l’onzième. Vous? Mes amis vous-êtes ou?’
Ik zag nog iets op Facebook: een applicatie om jezelf ‘en sécurité’ te melden. Ik zocht de lijst af. Opluchting na opluchting. Eén naam zag ik maar niet verschijnen. Na een uur schreef ze terug dat ze in Versailles was. Weer die bevreemde opluchting, die geen echte opluchting bracht. De stemming bij mijn vrienden thuis moet zijn omgeslagen toen bekend werd dat Pierre Innocenti en Stéphane Albertini die avond naar het concert in Bataclan gegaan waren en geen gehoor gaven. Het eerste grimmige bericht op de muur van mijn Facebook was van Rasmus: ‘Praying for Pierrot Innocenti’. Ik klikte op zijn profiel: een knap gezicht met een grote lach en een surfplank. Op een andere foto droeg hij een schort. Chez Livio stond erop. Ook daar klikte ik op: een Italiaans restaurant in Neuilly. Ik kende Pierre niet. Wel kende ik zijn gezicht. Het was het gezicht van vele van mijn Franse vrienden: jong, vol joie de vivre, een grote lach. Op de achtergrond een restaurant of een surfplank, want dat is wat mijn vrienden in Parijs en omstreken be- langrijk vinden: dat ene restaurantje en die ene surfspot. Nooit alleen maar onder kameraden.
Schrijven en liefhebben
Kameraadschap, dat is mijn Parijs. Er gaat geen week voorbij waarin we niet met zijn allen om een grote tafel zitten, bij iemand thuis of in een restaurant, en genieten van alles wat ons leven waardevol maakt: vriendschap, rode wijn, eten, muziek, de mensen die we ontmoeten. Meestal eindigen we in Les Bains of verderop in Pompon. Op zondag maken we op een (verwarmd) terras (want Pa- rijs is het hele jaar door een groot terras) de schade en schande op. Ik woon in Parijs omdat ik er elke dag in een restaurant mag zitten, op hoge hakken en met rode lippenstift, zonder dat iemand schalks naar mij kijkt en me met haar of zijn ogen vraagt of ik het leven wel serieus genoeg neem. Ik woon in Parijs omdat mijn ouders mij en mijn zus hier talloze keren naartoe hebben genomen om te la- ten zien wat leven is. Ik woon in Parijs omdat er voortdurend evenementen zijn – Paris Photo, Fiac, Fashionweek, Pan – waar de mensen opgaan in een Braziliaanse stoel uit de jaren dertig of een Rothko en daarbij vergeten dat de wereld eigenlijk één groot pesthol is vol sociopaten met wapens en politici met dubbele belangen. Ik woon in Parijs omdat ik op zondag de hele dag op de puces van Saint-Ouen kan rondbanjeren en dan bij Paul Bert of Le Petit Navire kan neerstrijken en mosselen en zee-egels kan eten en wijn kan drinken – als lunch.
Ik woon in Parijs om in een van de rode leren banken van Café de Flore een omelette aux fines herbes en een karaf te bestellen, alleen met een boek of in gezelschap van een, twee, drie, vier, vijf vrienden die beurtelings binnen- druppelen. Ik woon in Parijs om in de armen van een Fransman te worden bemind tot diep in de nacht en er- gens onder de zilveren daken wakker te worden, uitkij- kend over een stukje stad dat ik nog niet kende. Ik woon in Parijs omdat ik er tot in de late uren kan dansen op een mengeling van Serge Gainsbourg en electro te midden van mooi aangeklede mensen die net als ik het belang van theater begrijpen. Het is misschien een vlucht, maar het is evengoed een ode.
Ik woon in Parijs om met een koffie in een van de stoelen rond de fontein van het Palais Royal achterover te zitten en te genieten van de schoonheid van de architectuur. Ik woon in Parijs omdat ik met mijn benen over de kade van het Canal Saint Martin met iemand anders aan de overkant met zijn benen over de kade kan zitten flirten (voor of na een bobun bij Le Petit Cambodge). Ik woon in Parijs omdat ik er mensen ontmoet uit andere werelden, werelden waarvan ik het bestaan niet kon dromen in mijn geboorteplaats. Ik woon in Parijs omdat er mensen wonen die net als ik voor al deze kleine en grote gelukjes leven, en net als ik in een carpe-diemwerkelijkheid leven. Ik hoef ze niet uit te leggen waarom ik liever iets langer doorloop voor dat ene restaurantje of dat ene plekje in de zon. Ik hoef ze niet uit te leggen waarom ik 32 ben en geen vaste relatie heb. Ik hoef ze niet uit te leggen waarom ik na drie maan- den Franse les aan de Sorbonne ben gebleven. Ik hoef ze niet uit te leggen waarom ik op een dinsdagavond in een avondjurk aan tafel schuif. Ik hoef ze niet uit te leggen waarom ik gekozen heb voor een onzeker leven waarin ik doe wat ik moet doen, schrijven en liefhebben, en dat het liefst met een glas wijn.
Een lange tafel
Ik woon nu zeven jaar in Parijs. Twee maanden geleden ben ik vertrokken naar New York voor nieuwe kansen en een nieuwe blik, die in mijn ervaring alleen op afstand te vinden is. Al ruim voor de aanslag heb ik begrepen dat mijn thuis in Parijs is, maar dat ik in Parijs nooit de kan- sen toegeworpen zal krijgen die ik hier in New York toegeworpen krijg. Hoezeer Parijzenaars ook van status hou- den, uiteindelijk gaat daar het leven in Parijs helemaal niet om. We zijn te veel bezig met genieten van elkaar om onze tijd te ‘verdoen’ met belangrijke relaties. Als ik mijn vriend Floris was, die nu met een licht bevende hand op een grote rol wit papier stipjes met Chinese inkt zet in zijn studio vlak achter Bataclan, en ik zou gevraagd worden Parijs te tekenen, zou ik honderddui- zend tafels tekenen, elk omringd door een eigen familie van bon vivants, op tafel een goede maaltijd en een verhitte discussie. Waarschijnlijk zou ik vandaag (met een emotioneel hart) van al die tafels één grote lange tafel maken. En daarna zou ik aanschuiven tussen mijn familie van levensgenieters, en hun families van levensgenieters, die naar deze stad zijn gekomen of in deze stad zijn gebleven voor dezelfde keuze als ik: de keuze om van het leven te houden.